Als bejubeld schaakcolumnist (Wolf) heb ik meer dan 100 Wolfverslagen geschreven. Aan dat wekelijkse geploeter achter mijn qwerty-toetsenbord moest natuurlijk eens een einde komen. Er bestaat immers ook nog zoiets als Netflix, HBO, Amazon en Videoland, en een 40-urige werkweek. Hoe ik ooit aan het schaken verslingerd (verslaafd) ben geraakt, heb ik ooit beschreven in een column, die ik graag met jullie deel.
Hoe het begon
Als kleine snotaap speelde ik, op druilerige en van spruitjeslucht doordesemde zondagen, vaak met mijn opa. Hij nippend aan zijn dubbele graanjenever, ik lurkend aan mijn chocomel. Mijn favoriete opa en ik, fanatiek aan het schaken. Hoewel, schaken is een groot woord. Mijn opa meende dat de Koning de Dame was en de Dame de Koning. Veel wist ik natuurlijk nog niet van vrouwen, en nog steeds begrijp ik ze niet. Ik vrees zelfs dat mijn opa met zijn hardnekkige miskenning het fundament heeft gelegd voor de getroebleerde ontwikkeling die ik vanaf mijn puberteit tot laat in de adolescentie aan de dag legde waar het de omgang met vrouwen betrof. Vele mislukkingen kan ik postuum op zijn conto schrijven. Enfin, de Dame. Van schaken wist ik weliswaar nog minder dan van vrouwen, maar hoe een houten Dame eruit zag, dat wist ik wel. Dat weerhield mijn opa er niet van om in ellenlange, onsamenhangende betogen, die in beide opzichten recht evenredig plachten toe te nemen met de afname van het niveau in de fles graanjenever, te trachten zijn gelijk te halen. Nadat hij een foto van Koning Lodewijk XXL had opgediept uit het door hem veelgeprezen kwaliteitsblad “Het Beste”, brulde hij: “Kijk dan toch, jongen! Hij heeft een KROON op zijn hoofd, dan is dat toch de KONING, of niet dan?? Nou dan!!”. Op een dag ben ik (tot het uiterste getergd) met wapperende witte haren, op mijn fiets met een verbreed stuur (jazeker: een Easy Rider- bike), naar de bieb gereden, waar ik een uitgave van “Oom Jan leert zijn neefje schaken” heb bemachtigd, dat ik als onweerlegbaar bewijsstuk meenam naar mijn grootouderlijk huis. Schoorvoetend gaf mijn opa, nadat ie eerst nog vraagtekens had gezet bij het niveau van het boekje (“Oom Jan, wat weet die er nou van?”), zich gewonnen en beloofde hij plechtig (ondanks dat het hem “volstrekt onlogisch” voorkwam) voortaan “dat ding met het kruis” als Koning te behandelen, en “dat ding met de kroon” als Dame.
Het werd alleen maar erger. Hij probeerde het wel, dat moet ik ‘m nageven, maar als de spanning hem te veel werd gaf ie pardoes weer schaakjes met zijn Koning, promoveerde hij zijn pion tot Koning, rokeerde hij met zijn Dame en toren en als ik hem dan corrigeerde gaf hij briesend op om mokkend (met die fles dubbele graanjenever) op het toilet te gaan zitten. Ook mijn oma was tegen die tijd een zenuwinzinking nabij. Ze keek mij verwijtend aan vanachter haar ratelende breipennen (De hele buurt liep op door haar gefabriceerde geitenwollen sokken, een ongekende werkvlijt, die nog steeds zo kenmerkend is voor mijn familie).
Toen ik op weer zo’n druilerige zondag het voorstel deed naar een “échte schaakvereniging” te gaan, zei mijn opa (die eigenlijk wel klaar was met dat kinderachtige bordspel): “Als je maar niet bij Philidor gaat schaken! Dat is een club voor intellectuelen, niet ons soort dus!” Een wijze raad die ik uiteraard braaf heb opgevolgd. Het adagium: “Schakers sporen niet, en hoe beter ze schaken, hoe idioter ze zijn” zou pas veel later, in volle glorie, op de schaakclub tot mij doordringen (Zorg dus, in het belang van uw psychisch welbevinden, er immer voor onder de 2000-grens te blijven!! Het is mij overigens altijd met gemak gelukt).
Ik geef de pen door aan Reneey Nagtegaal. Heel benieuwd naar haar belevenissen.